De begrotingsbehandeling van enkele weken geleden verliep
volgens de Gooi en Eemlander “rimpelloos” voor het college. En dat was ook niet
zo verwonderlijk: de eerste begroting net na het vaststellen van het
coalitieakkoord.
Toch was er één onderwerp dat de gemoederen nog bezig hield:
Het Huizer Museum. Het college had aanvankelijk het subsidieverzoek afgewezen
met het argument dat er geen structurele (jaarlijks terugkerende) ruimte op de
begroting was om dit te honoreren. Voorafgaand aan de raadsvergadering hebben
we het college verzocht om nog eens goed de feiten en omstandigheden te wegen
en dan te bekijken of we uit de bestaande budgetten nog ruimte konden vinden of
dat er nog mogelijkheden waren voor eenmalige subsidie. Het college liet weten
daartoe bereid te zijn, maar nog wat meer tijd nodig te hebben om met een goed
voorstel te komen. En dat voorstel ligt er nu.
Bijna de voltallige oppositie, met uitzondering van
Dorpsbelangen Huizen, riep begin november in koor dat nog langer wachten het
einde zou betekenen van het Huizer Museum. Er werd zelfs gesuggereerd dat de
dag erna het museum zichzelf zou opheffen. Theater over een museum.
Of het bestuur van het Huizer Museum ermee gedreigd heeft
weet ik niet. Ik heb het hen niet horen zeggen. Ik zou het in hun plaats in
ieder geval niet gedaan hebben. Zolang je nog met elkaar in gesprek bent is het
niet erg chic om publiekelijk het mes op tafel te leggen.
Bovendien valt er op de prestaties van het Huizer Museum
best wat af te dingen. Het feit dat je begaan bent met het Huizer erfgoed en
daarvoor je deuren opstelt, betekent niet automatisch dat je boven alle kritiek
verheven bent. Met name dat laatste aspect wil een aantal partijen in de raad
nog wel eens uit het oog verliezen.
Een gemiddeld museum is grofweg voor de helft van zijn
inkomsten afhankelijk van subsidies van de overheid. In 2020 bedroeg de gemeentelijke subsidie van € 62.000,- ongeveer 65% van de inkomsten van het Huizer Museum.
Met alles wat het college er nog bij wil leggen neemt dit percentage alleen
maar toe. Daar steken de entreegelden van zo’n € 7.500 (in het niet-coronajaar
2019) schraal bij af.
En natuurlijk laten ook de coronacrisis en nu weer de
energiecrisis hun sporen na. Dat geldt ook voor het Huizer Museum. Het is terecht dat het college kijkt wat
realistisch is. En daar zijn ze nu mee gekomen. Wat mij betreft heeft het
college zich van de ruimhartige kant laten zien: de kosten voor de vervanging
van de lift worden vergoed; de komende vier jaar wordt er financiële ruimte
geboden om te investeren in de collectie; en er wordt ruimte geboden om de
personeelslasten te verhogen. Dat laatste budget gaat met stapjes omhoog.
Het Huizer Museum krijgt daarvoor wel de opdracht om meer eigen inkomsten te genereren. En dat is ook hard nodig. Want het is natuurlijk niet uit te leggen dat je voor iedere euro entreegeld er als gemeente acht euro bijlegt. En met het voorstel van het college zou die verhouding alleen maar schever worden.
Ik hoop daarom dat dit voorstel bijdraagt aan een wat meer
zakelijke verhouding tussen het Huizer Museum en de gemeente. Dat geldt over en
weer. Het museum zal meer blijk moeten geven van cultureel ondernemerschap. En
de politieke partijen moeten niet willen verworden tot een applausmachine van de
bestuursvoorzitter van het Huizer Museum. Ik heb in ieder geval geen enkele
ambitie in die richting.
Ik ben benieuwd of met name de oppositiepartijen, die vier
weken geleden nog zoveel theater maakten, de redelijkheid van dit voorstel
willen inzien. “You can’t allways get, what you want”, om met Mick Jagger te
spreken. Maar dit glas is zeker halfvol. Nog meer subsidiëren of hier geen
voorwaarden aan verbinden, zou niets meer en niets minder zijn dan een beloning
voor slecht presteren. En dan is het glas niet halfvol, maar helemaal leeg. In
een dergelijk klimaat kun je nooit met enig succes stappen zetten om op termijn
een ander ambitieniveau te realiseren.
Het is uiteraard aan het bestuur van het Huizer Museum zelf
om te bepalen, waar ze nog bestuurlijke verantwoordelijkheid voor willen
dragen. Ik kan hen nergens toe verplichten en bovendien is dat wel het laatste wat ik zou willen. Als
raadslid ga ik over de vraag welke rekening ik bij de belastingbetaler wil
neerleggen. En voor mij is die grens met dit voorstel wel bereikt.